Hoofdstuk

1.5

In dit hoofdstuk beschrijf ik gedetailleerd hoe ik een klinische behandeling deed en welke ontwikkeling ik daar doormaakte.

De klinische behandeling 2003-2004

Het psychiatrisch ziekenhuis waar ik de gespecialiseerde behandeling zou ondergaan, was een uit drie afdelingen bestaande kliniek, waar mensen met persoonlijkheidsstoornissen worden behandeld, die nergens anders geholpen kunnen worden. De mensen die daar komen hebben niet het gevoel gehad dat er onvoorwaardelijk van hen gehouden is. In september 2003 had ik daar intakegesprek! Er werd me verteld dat ik snel opgenomen zou kunnen worden, omdat ik voorrang kreeg, vanwege de ernst van m’n klachten. De eerste dag weet ik nog goed. Waar ben ik beland, dacht ik. Allemaal gekke mensen, waar ik totaal geen band mee had. En dan de therapeuten, superkrachtige mensen waar ik gelijk bang voor was. De proeffase waar ik nu in kwam, bracht ik door in een redelijk heftige groep en was erg geschrokken van een jongen die een einde aan z’n leven wilde maken. Dat was drama, en geen goed begin. Ik liep vaak heel somber rond, en probeerde m’n angsten onder controle te houden door veel te computeren, wat voor mij al m’n hele leven een manier was hiervoor. Op één avond zag ik het echt niet zitten en ben ik naar een socio-therapeut gegaan, waar ik in huilen uitbarstte. Ik voelde me zo alleen en had ontzettend veel klachten. Ze zei dat het begin moeilijk was en dat ik kleine stappen moest nemen, niet van die grote stappen als die ik gewend was. Ze legde haar arm even om me heen, en toen kon ik er weer tegenaan. Ik had het echt heel moeilijk. Gelukkig kon ik al wel een beetje contact maken met de andere mensen. Zo hoorde ik iemand viool spelen, Janine, en omdat ik zelf zo actief bezig geweest was met muziek, ging ik luisteren en zo trokken we regelmatig met elkaar op. Ook met Salma, een jonge Marokkaanse vrouw die een week later kwam dan ik, kon ik goed opschieten. Haar Nederlands was al erg goed en zij probeerde mij voor de grap het Arabische schrift te leren. Maar ik heb maar één les gehad, want had het veel te druk met gamen op de Playstation…

Ik deelde een kamer, helemaal achterin een lange gang, met drie andere mannen. ’s Nachts lag ik vaak, terwijl ik droomde, in de lucht te schoppen, zo vertelde een kamergenoot van me ooit. En iedere ochtend wekte Marvin, een andere kamergenoot, de hele kamer met Gimme all your lovin’ van ZZ Top, of House of Pain (toepasselijk voor de kliniek, haha) van Deep Purple, op z’n stereo. Als ik alleen op m’n kamer was, zong ik vaak mee met muziek van Toto, die ik had opstaan. En dan hoopte ik dat iemand het hoorde. En ja hoor, een vrouw die tegenover mij een kamer had, had het een keer gehoord, en vond het ontzettend leuk dat ik aan het zingen was geweest. En het voelde echt goed dat iemand positief op me reageerde, want ik voelde me echt een alien.

In de proeffase werden ook nog wat tests afgenomen, die ik natuurlijk binnen zeer weinig tijd af had. Toen de proeffase bijna was afgelopen, was er een gesprek met m’n behandelaren geplaatst op een middag. Op de morgen voorafgaand aan die middag zat ik te gamen en toen kwam ineens m’n behandelaar van de proeffase erg intimiderend naar binnen lopen. Ze was boos. Ik zat weer te computeren terwijl ik nu eigenlijk dat gesprek had, en ze vroegen zich af of ik er eigenlijk wel moeite voor wilde doen! Ik ging met haar mee naar de gesprekskamer, waar een andere behandelaar zat, Anke. Ik vond haar ontzettend krachtig. Ik wist dat ik dat gesprek eigenlijk ’s middags had, maar ik verloor m’n eigen gedachtes en gevoelens in deze, omdat ze zo intimiderend overkwamen, en me gewoon voor het lapje hielden. Ik verloor het vertrouwen in hen, en vervolgens zaagde ik de poten ook onder m’n zelfvertrouwen vandaan (gevaarlijk noemden ze dat), een mechanisme dat ik al m’n hele leven met me mee droeg, en dat was precies wat ze me beschreven toen ik zo wanhopig en in tranen in hun kamer zat. Dit kwam ontzettend binnen en ik had het gevoel dat ze me goed zagen. Ze vertelden ook dat ik ontzettend veel moeite had met boosheid, dat ik bang was de controle over dergelijke gevoelens te verliezen, en dat de behandeling er op gericht was om deze gevoelens in de interactie met anderen te onderzoeken. Ik was ‘een beetje onveilig gehecht’, zoals ze het noemden. Ook was ik erg gericht op anderen, en hoe ze mij behandelen. M’n agressie richtte ik naar mezelf, in de vorm van strenge zelfkritiek. Er werden drie hoofddoelen geformuleerd. ‘Meer vertrouwen in anderen krijgen’, ‘meer zelfvertrouwen krijgen’, en ‘reëel leren denken’, wat ook erg belangrijk was voor mij, omdat ik bizarre gedachten had. Er werd een keuze gemaakt op welke afdeling ze me zouden plaatsen. Op één van de afdelingen zou ik waarschijnlijk té angstig worden, dus werd het een andere. Ik werd ingedeeld in de gemoedelijkste groep die er was, groep 2. En daar was ik ontzettend blij mee. Anke van Brunssum werd m’n hoofdbehandelaar.

De eerste periode was heftig. M’n doelen waren ‘invoegen in de groep’, ‘in de ongestructureerde tijd actief zijn met groepsgenoten’ en ‘gedachtes en gevoelens uitspreken in de therapieën’. Als er iets gebeurde in het contact met m’n therapiegenoten, en ik me terugtrok om oplopende gevoelens te dempen, dan moest ik gaan schrijven. Maar ik was natuurlijk weer het beste jongetje van de klas, en ik ging mezelf nu dwingen om onder de mensen te komen. Dus ik was altijd wel in de woonkamer te vinden. En daar zocht ik de mensen uit om mee te kletsen, die voor mij veilig voelden. Nieuwe mensen stelde ik altijd op hun gemak; met hen kon ik het meestal beter vinden dan met mensen die er al langer zaten, (uitzonderingen daargelaten). In mijn eerste evaluatie vertel ik ook dat ik weer veel te streng voor mezelf ben geweest.

In één van de eerste groepssessies maakte Anke al meteen een rotopmerking, waar ik nog steeds niks van snap, ook al heeft ze hem later nog een keer herhaald. Bij een van de andere eerste sessies, zei ze me, dat ik snel ‘ondergronds’ ging, en dus niet transparant was. En toen ik m’n mening kenbaar maakte in een Patient Staff Meeting (PSM), maakte ze een opmerking over mijn ‘aangepaste gedrag’. Ik voelde me steeds publiekelijk voor lul gezet, en was ontzettend bang voor gezichtsverlies. Na die PSM kreeg ik een ontzettende heftige ruzie met Salma. (Ik had een soort haat-liefde verhouding met haar: het ene moment voelde ik veel liefde voor haar, en het andere moment kon ik haar wel schieten). Toen Anke van dit voorval hoorde, vertelde ze me dat ik eigenlijk boos op háár was, en dat ik het verplaatste naar Salma, die zich even fel als ik verdedigde. Meestal probeerde ik het daarna weer goed te maken, maar het kwam ook voor, dat we bij het goedmaken wéér ruzie kregen, iets waar we nu nog hartelijk om kunnen lachen. Iedere opmerking van een therapeut kwam hard bij me binnen, en interpreteerde ik alsof ik iets fout deed, waarop ik dan keihard m’n best ging doen om precies het tegenovergestelde te doen, om zo aan de eisen van de therapeuten te voldoen.

In de eerste evaluatie beschrijf ik ook dat ik grote twijfels heb over de therapie omdat ik er zo angstig en verward van wordt, maar dat ik me ondanks dit wel al beter voel dan eerst. Ik beschrijf ook dat ik ‘Jesse’ weer zie in de spiegel, in plaats van een alien, en ik hoor ‘Jesse’ weer praten, als ik naar mezelf luister. In de tweede periode zou ik voornamelijk werken aan het uitspreken van m’n gedachten en gevoelens, want er was nog geen verbinding tussen m’n verstand en gevoel. Ook moest ik deze periode gaan ontdekken wanneer ik vanuit het ‘vrije kind’ handelde, en wanneer vanuit het ‘aangepaste kind’ (begrippen uit de transactionele analyse). En ik moest ook contact gaan zoeken met therapiegenoten wanneer het minder goed met me ging. Ik ging ook hier weer keihard mee aan de slag.

Ondertussen maakte ik ook veel leuke dingen mee. Ik kan me nog een vrouw herinneren, die zich constant aan iedereen zat te ergeren. Dit had ik ook regelmatig en ik moest altijd ontzettend lachen als ik dit merkte bij haar, want dan trok ze hele rare gezichten. Eén keer gebeurde er iets, waardoor ze bijna in lachen uitbarstte. Ze verliet snel de huiskamer en ging naar een aangrenzende kamer. Ik rende er achteraan, en in die andere kamer proestten we het uit. Waarop ze van wal stak over wat ze allemaal wel niet vreselijk vond aan sommige mensen. Nog iets leuks was dat ik Salma fietsles ging geven. Marokkaanse vrouwen hebben dat meestal nog niet veel gedaan en zo ook Salma. Ze is vaak gevallen en maakte de zelfde fouten als kinderen doen als ze leren fietsen: niet voor je kijken, en overmoedig worden. Op een gegeven moment kon ze het redelijk goed en ging ze zelf nog wat verder oefenen. Ik zat binnen in de huiskamer, samen met Michael te kijken. En ja hoor, daar kwam ze voorbij, ze zwaaide zelfs, maar dat was iets te veel van het goede, want ze begon toen met één hand met het stuur te wiebelen, en vervolgens maakte ze een harde smakkerd. Michael en ik lagen helemaal dubbel, want het was echt slapstick. Gelukkig had ze niks, en hield het haar niet tegen om nog vaak te fietsen!

Mijn tweede evaluatie is een bijzondere. Ik vertel hoe ik me al een stuk veiliger voel in het contact en er altijd wel iemand is waar ik m’n verhaal kwijt kan. Maar ik richt mezelf ook erg veel op wat de ander van mij verwacht, waardoor ik het gevoel van een ‘eigen ik’ niet lang vast kan houden. Wat de ander van mij verwacht, wisselt ook steeds in m’n hoofd, waardoor ik geen stabiele identeit heb. Ook vertel ik dat ik constant de leukste en de beste wil zijn, en als ik hier geen aandacht voor krijg, ik ontzettend veel boosheid kan voelen naar iemand. En dat ik constant het gevoel heb dat ik het niet goed doe, vooral als ik aanwijzingen krijg. Ik spreek ook mijn boze gevoelens naar Anke uit, die met haar autoritaire houding en haar directheid mij erg kwaad maakt. Ik beschrijf bij het bespreken van deze evaluatie voor het eerst aan haar dat ik allerlei agressieve gedachtes heb naar haar, waarin messen voorkomen. En dit gaf mij ontzettende rust, want ze reageerde hier heel goed op, en dat verbaasde me in eerste instantie. Er vloeiden weer heel wat tranen bij mij. Anke dringt (voor de tweede keer) aan op een systeemgesprek, en dat regel ik dan ook meteen, waarop ik voor het eerst een bevestigend knikje krijg van haar. Ook zegt zij dat ik het de komende tijd erg moeilijk ga krijgen, omdat zij bovenop mij zou gaan zitten (overdrachtelijk), dus dat ik veel steun nodig heb van m’n groepsgenoten.

In het systeemgesprek waren mijn vader en moeder, en mijn broer aanwezig. Mijn zus kon niet op dat moment, wat ik wel jammer vond. Anke beschrijft dat ik weer kan genieten van de dingen, wat lange tijd weg was. In het systeemgesprek begin ik steeds te huilen wanneer het onderwerp op mijn zus komt. Dit is opvallend. Ook ga ik het gesprek aan met m’n moeder, die op sommige momenten dichtslaat, net als wat bij mij in de therapieën gebeurt. Mijn vader zegt dat hij ook perfectionistisch is, waarop Anke zegt, dat hij er waarschijnlijk geen last van heeft. M’n vader zegt dat we wel terug kunnen kijken, maar dat het beter is om naar de toekomst kijken, en daar is Anke het mee eens. Ook hebben we het over mijn woede-uitbarstingen thuis en hoe mijn ouders en broer en zus daar mee om moeten gaan. Anke vertelt dat je dan beter een time-out kunt doen. En dat agressie een grote link heeft met identiteitsproblemen, waar ik zo’n last van heb. Ook zegt ze dat ze denkt dat mijn ouders niet meer fouten hebben gemaakt dan andere ouders. Hier ben ik ontzettend blij mee. Ik vond het een goed gesprek en het bracht de wereld van thuis samen met de wereld van de therapie. Dat was fijn.

Ik kan niet in Anke’s hoofd kijken, maar ze heeft wel verschillende keren gevist naar waar ik nu precies angstig voor was. Of het angst was iemand anders kapot te maken met m’n agressie, of angst dat ik kapot wordt gemaakt door de agressie van een ander. Wat opvallend was, is dat zij in de periode die volgde op de evaluatie helemaal niet de strijd aanging met mij, zoals ze eerder aankondigde. Ik heb lang nagedacht over waar dit aan kon liggen. Maar ik denk dat het te maken had met het systeemgesprek, waarin het opvallend was dat ik steeds moest huilen als we het over Lauren, mijn zus, hadden. Want daaruit bleek denk ik voor haar, dat ik de angst had dat m’n zus kapot ging door mijn agressie. En dan is het logisch dat je niet bovenop iemand kan gaan zitten, omdat die angst in de weg zit. En dezelfde angst om de ander kapot te maken had ik naar mijn moeder, die haar grenzen niet goed verdedigde en snel gekwetst was. Dat werd ook duidelijk in het gesprek. Als ik deze angst namelijk niet had gehad, en alleen maar bang was om kapot gemaakt te worden, dán was het juist goed geweest als Anke mij door bovenop mij te zitten had uitgedaagd, om deze angst te overwinnen. Voor mij is dit wel logisch. In de derde periode ging ik dan ook verder met m’n doelen uit de tweede periode.

Ik ging regelmatig langs de rivier die langs het ziekenhuisterrein liep, wandelen met een paar therapiegenoten, om te ontspannen. Ook ontvingen we wel eens bezoek in het contactcentrum of gingen we daar gewoon wat drinken met een paar mensen. In het contactcentrum zag je mensen van heel het terrein, dus ook van de andere afdelingen, en er liepen veel mensen die ver heen waren. Op een keer zagen we daar een vrouw haar luier verliezen; dat was echt smerig. En we maakten ook contact met Jan, een schizofrene man die het altijd over hogere wiskunde had, en regelmatig vroeg hoe z’n ogen stonden. Ook klopte hij altijd op z’n buik en liet hij zien hoe lenig hij was, door z’n been in de lucht te gooien. Natuurlijk vroegen we vaak of hij dit nog eens wilde laten zien, waarop wij weer lol hadden.

Ook gingen we regelmatig naar de naburige dorpen om boodschappen te doen. Eén keer was ik op de fiets gegaan samen met Vanja, een groepsgenoot, die op skates ging. Ze was zo moe toen we op de plek van bestemming waren, dat ik haar skates aantrok, en zij mijn schoenen, zodat we toch weer terug in de kliniek konden komen. Met Salma ging ik ook wel eens om boodschappen, en één keer was toch wel het hoogtepunt. Ze wilde even een ‘ondermodewinkel’ binnen. En ze vroeg me dan ook steeds een beha vast te houden, terwijl zij een andere aan het passen was. Ik vroeg of ik het resultaat mocht beoordelen, maar helaas liet ze dat niet toe.

Eén keer zou ik gaan skaten met Robin, een groepsgenoot van Salma. Ik leende Vanja’s skates, trok ze aan en ging alvast naar buiten, terwijl zij haar skates aantrok. Het duurde wel erg lang, en net op het moment dat ik terug naar binnen ging om te kijken waar ze bleef, hoorde ik een oorverdovend lawaai. Ik ging snel kijken en toen zag ik haar daar spartelend liggen. Ze had een hele kast met inhoud meegetrokken. Hilarisch was het. Gelukkig kon ze er zelf ook wel om lachen.

In die tijd trok ik ook op met Erik, mijn nieuwe kamergenoot, een man met veel humor, en we zaten dan ook altijd te geinen en te lachen. De sociotherapeuten noemden ons Jut en Jul, en vroegen zich af of het wel verstandig was dat wij met elkaar optrokken, in het kader van de therapie. Waarop Erik en ik de draak gingen steken met die socio’s. Later trok hij ook veel met Salma op, en ik was altijd vreselijk jaloers als Salma hém ook aandacht gaf. Dan voelde ik dezelfde jaloersheid als die ik voelde bij Anne, mijn vriendin van de middelbare school.

In de derde periode zou ik steeds beter leren om m’n gedachtes en gevoelens uit te spreken en te verwoorden. Ik ben hier werkelijk overal mee bezig, zelfs als ik thuis in bad lig. En hierdoor werd ik een stuk minder druk. Wat dat betreft is het een voordeel dat ik zo snel leer. Een sociotherapeute die me een tijdje niet mee had gemaakt, complimenteerde me na een aantal weken dan ook met de grote vooruitgang op dit gebied. Waren mijn verhalen eerst niet te volgen omdat ze zo verwarrend waren; op dat moment vertelde ik duidelijk wat ik had meegemaakt in een weekend, en wat dit voor invloed had op mijn gevoel. Ik was al een stuk bewuster geworden. Ik leerde als het ware om op een directe manier aandacht te vragen, waardoor ik alle indirect manieren niet nodig had, en ik een stuk rustiger werd.

Ook ga ik verder op onderzoek wanneer ik me aangepast gedraag, en wanneer ik me vrijer gedraag. Wat me hier ging opvallen was dat ik me erg aangepast gedroeg als er therapeuten in de buurt waren, en me juist erg vrij voelde bij de mede-patiënten. Ik keek ook op sommige patiënten neer, en ik herinner me één oudere vrouw die bij het kantoor van de socio’s haar schoenen stond te strikken met haar nogal dikke kont in de lucht. Ik liep langs, en ik kreeg een agressieve gedachte door m’n hoofd, om haar een trap te geven tegen die kont. Vanaf die tijd betrapte ik mezelf wel vaker op zulke gevoelens/gedachten., maar dat voelde heerlijk sterk, vooral toen ik dit besprak in therapie, en het gevoel kreeg dat het er mocht zijn. Vanja, mijn groepsgenoot, beschrijft in mijn derde evaluatie dat het vrije kind los is!!! En zo voelde ik dat ook. Ik voelde de kracht langzaamaan steeds hoger gaan zitten in m’n lichaam en ook voelde ik het in m’n hoofd. Doordat ik totaal geen vluchtwegen had, en m’n angsten werden blootgelegd, en tegelijk goede begeleiding kreeg, ontstonden er dus gezonde manieren om met deze angsten om te gaan. Door alles te bespreken, werd ik een stuk rustiger. Over mijn ziekte-angsten en m’n seksuele angsten had ik nooit gepraat in de kliniek, en daar werd ook nooit naar gevraagd, al neem ik aan dat ze daarvan op de hoogte waren. En ik was hier eigenlijk wel blij om, want hoe meer ik ‘mezelf’ ging voelen en m’n kracht, hoe minder ik last had van deze angsten. Seksueel werd ik dus ook sterker. Het kwam dan ook regelmatig voor dat ik fantaseerde over sommige vrouwen die in de kliniek zaten. Ik voelde me steeds minder schuldig als ik dit deed, en daar was ik heel blij mee.

Het was al een hele tijd duidelijk dat de kliniek ging verhuizen naar een nieuw onderkomen in een naburige stad. En de verhuizing zat er dan ook snel aan te komen. Voor de verhuizing deelde Anke mijn groep mee, dat we een andere hoofdbehandelaar kregen, genaamd Desmond Prinsloo, die we al mee hadden gemaakt als psychiater. Dat was even schrikken, omdat ik erg aan Anke gewend was, maar aan Desmond raakte ik gelukkig ook snel gewend, en bovendien zat Anke er bij de groepssessies vaak wel bij. Desmond noemden we de pillenkabouter. Het was een klein mannetje, met een Zuid-Afrikaans accent en hij kwam heel betrouwbaar over. Ik kan me nog heel goed een sessie op de oude locatie herinneren, vlak voor de verhuizing. Desmond vroeg zich af waarom ik m’n boosheid niet makkelijk uitte. Natuurlijk wist hij al dat dat mede kwam door de angst die ik naar m’n zus had, maar deze angst kan er alleen zijn (hier kwam ik later achter) als ik in het contact met m’n ouders het idee heb gekregen dat m’n boosheid niet wordt gezien, of wordt afgekeurd. Dus Desmond had het op uitdagende toon over mij tegen m’n groepsleden. “Waarom zou Jesse zo bang zijn z’n boosheid te uiten? Volgens mij is hij bang dat ie een dreun krijgt!” Ik vond het irritant, maar was in eerste instantie niet echt onder de indruk, en besloot de rest van de groepssessie met een boos gezicht te blijven zitten. Maar het bleef wel in m’n hoofd hangen, toen de sessie klaar was, en ik beneden in de woonkamer zat. Ik besloot Desmond op te zoeken, zodat ik het er over kon hebben en kon zeggen dat ik boos was. Ik ging naar boven, en klopte op z’n deur, maar hij was er niet. Dit heb ik nog drie keer herhaald, maar hij was er steeds niet. Ik durfde niemand te vragen waar hij was, want ik voelde me helemaal niet op m’n gemak. Ik wou het er alleen met hem over hebben, want ik schaamde me hier, denk ik, ontzettend voor, en wilde het er zeker niet over hebben waar mijn groepsgenoten bij zaten. Toen hij er niet was, besloot ik weer verder te gaan met andere dingen en werd ik zo afgeleid door andere dingen die gebeurden en waar ik inbrengen over kon doen, dat ik het vergat en er niet meer op terug gekomen ben…

En toen was het tijd voor de verhuizing. Veel spullen hoefden we natuurlijk niet in te pakken, enkel maar onze tas. En ik reed met een groepsgenoot mee naar het naburige stadje, waar we een paar weken eerder al het gloednieuwe gebouwencomplex hadden bezocht. Toen in de stromende regen, maar nu met prachtig weer. Het complex bestond uit drie woonhuizen, de twee buitenste voor de mensen met persoonlijkheidsstoornissen van de 3 oude afdelingen, en de middelste voor de angst- en depressiegroep en crisisopvang, als ik het me goed herinner. Daarnaast was er een groot therapiegebouw. Het was voor mij een hele kluif om daar te wennen. Er waren zoveel nieuwe mensen. Ik kreeg een kamer voor mij alleen, en daar was ik superblij mee.

En toen werd de kliniek geopend door de koningin. Ik had van tevoren gevraagd waar ze allemaal langs zou gaan lopen, en had me goed voorbereid, zodat ik met m’n camera foto’s kon maken. Vanaf een kamer boven in het woonhuis had ik goed zicht. Maar ook toen zij door één van de woonhuizen liep, was ik binnen te vinden. Volgens mij heeft ze gedacht: wat een fanatiek ventje, met z’n camera. De foto’s liet ik meteen afdrukken bij een 1-uursservice, in tweevoud. Een stapel voor mij, en één voor Salma. En ik kijk de foto’s nog met plezier terug.

De eerste weken in het nieuwe onderkomen liep ik af en toe wel met m’n ziel onder m’n arm, zo vonden mijn groepsgenoten in de derde evaluatie, maar ik probeerde wel te werken aan de contacten, zodat ik me toch veilig ging voelen. Bovendien had ik grote steun van m’n groep en kende ik een hoop mensen van de oude afdeling uit m’n eigen woonhuis, en uit het andere woonhuis. Ik zou me steeds meer op m’n gemak gaan voelen doordat ik alle nieuwe mensen leerde kennen, en ik zou steeds meer durven uitspreken, ook onvoorbereid.

Op een avond moesten we allemaal verzamelen in ons eigen woonhuis. Gerard Stoffels, een man met een hoge functie in de kliniek (ik weet niet meer precies wat), kwam in het woonhuis, en kwam met een vreselijke mededeling. Michael, mijn voormalig groepsgenoot, had zelfmoord gepleegd. Iedereen was in shock… Met Michael had ik vaak kunnen lachen, zeker de laatste maanden dat hij in mijn groep zat, en we hielden soms anderen voor de gek. Hij was in z’n auto gevonden, met een slang aan de uitlaat die hij naar binnen had geleid. Ik was weer verbouwereerd, en ik moest meteen denken aan Chris, mijn vriend van de middelbare school. Ik zocht bij verschillende mensen steun. Veel mensen die hem kenden, huilden. Ik op dat moment niet. Ik bedacht me hoe ver het zo had kunnen komen. Een paar dagen later ben ik samen met Vanja afscheid van hem gaan nemen, terwijl hij lag opgebaard in de aula van de begraafplaats. En toen kwam het verdriet, veel verdriet. De volgende dag zou het begrafenis zijn, maar ik wilde daar niet naar toe, ik voelde me ook niet verplicht. Ik had mijn moment dat ik bij hem stilstond gehad, en dat vond ik genoeg. En het was nu zaak dat ik verder ging met m’n therapie.

In mijn therapie besprak ik dat ik ook boosheid had naar Chris, en nu naar Michael. Ik had heel diep gezeten voordat ik de therapie begon, maar begrijpen waarom een mens er een einde aan maakt, kon ik niet echt. Waarom vochten ze zichzelf er niet gewoon uit, net zoals ik had gedaan! Ik kom hier nog op terug.

Op een avond kon ik de slaap niet vatten… Ik moest de hele tijd aan m’n zus denken. Het voelde heel benauwend en heel belangrijk, alsof ik bij de bron van alles was. Ik ging naar beneden en ben gaan schrijven. Over dat ik mezelf vast voelde zitten aan haar. Dat ik me los wil ontwikkelen van haar, maar dat dit me vreselijk angstig maakt. Een belangrijk onderdeel van je apart van iemand ontwikkelen, is dat ook je negatieve gevoelens (agressie bijvoorbeeld) naar die persoon er mogen zijn. Ik voelde zoveel liefde voor haar, maar ook zoveel haat, en angst naar haar. En een ontzettende tweestrijd, want ik was ontzettend bang haar kapot te maken, als ik m’n eigen weg ging. De volgende dag heb ik hetgeen ik opgeschreven had, meegenomen naar de groepstherapie. Desmond en Anke begonnen me vragen te stellen als: “Wat zou je met haar willen doen?”, waarop ik zei: “Ik zou haar …. eh… wel onder het bed willen schuiven” (dat kwam er heel onhandig uit, en het sloeg ook nergens op), waarop Desmond en Anke zeiden: “Ik denk dat je wel meer met haar wilt doen!” en ze stimuleerden duidelijk m’n agressie naar haar. Hierna werd de weg opengebroken voor de grote verandering. Ik ging actief bezig met het in fantasie uitleven van mijn agressie op mijn zus. Wanneer ik haar in m’n hoofd voelde (en dat was erg vaak), dan blies ik mezelf op en ging ik in fantasie te keer. Later vertelde ik in therapie tegen Desmond, dat ik m’n ouders ook voelde zitten in m’n hoofd. Waarop Desmond zei dat ik m’n agressie naar hen ook kon toelaten. M’n ouders stonden tegenover me (dus niet achter me) voor m’n gevoel, en m’n zus naast me. Van m’n broer had ik niet veel last in m’n hoofd. Voordat ik tot deze verandering overging, hebben m’n behandelaren zich wel afgevraagd of ik fantasie en realiteit van elkaar kon onderscheiden, en dat kon ik! Anders mag je iemand niet tot dit soort gedrag aanzetten, heel begrijpelijk! Er volgde een lange periode van rouw. Want ik was nu los van m’n zus, en dit voelde ontzettend eenzaam. Ook had ik me nu dus bevrijd van m’n eigen ‘kritische ouder’, ook een begrip uit de transactionele analyse.

De persoonlijksheidsverandering was niet het enige resultaat van de therapie. De afgelopen maanden had ik namelijk ook een enorme gedragsverandering ondergaan. Zoals ik al eerder zei, ging ik obsessief met alle gekregen kritiek aan de slag, en zorgde ik er voor dat ik precies aan de verwachtingen van de therapeuten voldeed. Ik had dus enerzijds m’n onaangepaste gevoelens omarmd, en leefde ze keihard uit in fantasie. En anderzijds had ik me leren aanpassen aan de therapeutische omgeving met z’n therapeuten en cliënten, zodat ik gewoon in contact kon zijn (terwijl ik de agressie intern uitleefde), inbrengen kon doen, feedback/kritiek kon verdragen, reëel kon denken, maar zelf ook erg goed feedback/kritiek kon geven, zonder iemand te veroordelen. Ik had m’n agressie dus als het ware leren hanteren! En bovenal kon ik weer ten volle van het leven genieten, wijdde ik m’n angsten niet meer aan de mensen om mij heen, maar aan een trauma in m’n jeugd, en had ik een duidelijke seksuele identiteit, kortom: een zeer stevige basis!

Maar iedere keer wanneer ik m’n agressie uitleefde in m’n hoofd, kwam er een golf van angst over me heen. Een ongerichte angst. Dit besprak ik in een groepssessie. Toen heeft Anke gevraagd waarvoor ik dan precies bang was. Of het angst was om niet gezien te worden, of was het angst dat andere mensen mijn boosheid afkeurden! Wat er toen gebeurde was erg belangrijk. Ik voelde bij het woordje ‘afkeuring’ een grote angst, en in plaats van dat ik deze angst beschreef, ging ik er aan voorbij, ik vocht er tegen, en zei: “Nee! Het is angst om niet gezien te worden.” Ik ontkende het, en in het ‘niet gezien worden’ herkende ik me tenslotte óók erg! Bovendien schaamde ik me en dacht ik onbewust dat Anke en de groepsleden teleurgesteld in me zou zijn als ik vertelde over deze afkeuringsangst. Ik deed me sterker voor dan dat ik was. Maar waar het nu om gaat, is dat deze woorden naast eerdere gedachten van Anke en Desmond over mij, bepalend zijn geweest of ik een vervolgtherapie moest gaan doen in deeltijd. Dat vertelde Anke ook: als ik angst had voor afkeuring, dan was ik klaar met mijn therapie. En als het puur angst was om niet gezien te worden, dan stuurden ze me graag door naar de deeltijd-vervolgtherapie. Maar dit ging bij mij allemaal zo onbewust, dat ik hier totaal niet bij stilstond. Ik dacht ook niet terug aan de keren dat ik bij Desmond aan zijn deur klopte, wat eigenlijk om dezelfde grote vraag draaide. Bovendien wilde ik van die angst af, dus ik was nog niet klaar voor mijn gevoel en zag de vervolgtherapie dus wel zitten, niet wetende dat dit m’n ondergang zou worden. Maar het zou pas jaren later worden, dat ik me deze belangrijke sessie weer zou herinneren…

Ik heb tijdens m’n hele therapie leuke dingen meegemaakt, vooral de laatste maanden. Bij een psychomotorische therapiesessie bijvoorbeeld, daagde Jos, de therapeut, mijn groep uit. Hij beschreef hoe ziek wij waren, en noemde ons patiëntjes. Ik zei hier iets van, waarop hij zei: “Maar het is wáár!!!” Het raakte mijn kwetsbare deel van m’n ziekte-angsten, en ik was gekwetst en toen de sessie bijna ten einde was, mochten we vrij doen wat we wilden (kussengevecht!!!), waarop ik een kussen pakte en me volledig op Jos richtte. Ik heb nog nooit iemand zó bewerkt, en na afloop stak ie een grote duim naar me op! En ik kon tevreden zijn.

En nog iets leuks in de laatste maanden was het volgende: Na een week hard werken was het op vrijdagmiddag tijd om naar huis te gaan. Bas, een groepsgenoot, zette mij altijd af bij een metrostation in de stad. De zomer was volop aan de gang; vaak was het mooi weer, en reden we met de ramen open. Onderweg luisterden we dan het album Eye in the Sky van Alan Parsons Project. Op een gegeven moment kenden we de tekst wel uit ons hoofd en zongen we alles mee. Het was op en top genieten! En dat mocht ook wel, na een zware week. Met Bas reed ik die zomer ook een aantal keer op de fiets naar een vestingstad, dichtbij de stad waar de kliniek was. Daar aten we dan een ijsje en liepen we een beetje rond, om daarna weer terug te fietsen naar de kliniek, op topsnelheid. Hoe ik me voelde, was een wereld van verschil met vóór de therapie. Het waren twee uitersten. Op zulke momenten had ik totaal geen angst, en kon ik intens genieten. Ik voelde me krachtig, ik had uithoudingsvermogen, was niet snel moe en maakte veel lol. Het was een zeer mooie tijd en ik voelde me beter dan ooit!

De vierde evaluatie was ook mooi, maar het was ook de laatste evaluatie, dus dat was ook verdrietig. Want ik zou de therapie moeten afronden. De laatste periode had ik me vooral op het contact maken met iedereen om me heen gericht, en ik had me georiënteerd op een vervolgbehandeling, die aansluit op mijn therapieproces. Deze zou ik volgen op de psychologische deeltijdbehandeling van de GGz in een stad dichterbij huis, dezelfde stad als waar ik op school had gezeten, en waar ik eerder was gediagnosticeerd. Ik had voor een maand later m’n intake staan, bij Eelco de Smet, die mij eerder naar de klinische behandeling had doorgestuurd.

Een groot compliment in mijn evaluatie kwam van de drama- en creatief therapeut Dinah, die mij zo’n drie maanden had meegemaakt (vanaf de verhuizing). Zij beschreef dat ik in de dramatherapie in korte tijd geschiedenis had gemaakt. “Luidruchtig, speels, een clown, nadoen, aandacht trekken en overacteren, maar ook stil, naar binnen, geraakt, onderzoekend, en de durf om echt kwetsbaar te zijn. Het is allemaal Jesse en het mag er allemaal zijn.”

En toen brak de laatste week aan van mijn therapie in de kliniek. Anke complimenteerde me in een Patient Staff Meeting (waar heel het woonhuis bij zat), hoezeer ik veranderd was: aan het begin van de therapie was ik zo ontzettend met mezelf bezig, en nu was het precies het tegenovergestelde: ik was ontzettend veel met anderen bezig, en ze vond dat een kwaliteit. Het was heel fijn, die laatste week, maar ik was ook een beetje down, omdat ik de kliniek ging verlaten. Ik weet nog goed dat Anke zei: “Geniet ervan.”

In de laatste muziektherapie luisterden we naar de cd die mijn groep voor me had gemaakt. Ze hadden ieder een nummer uitgekozen. En het was erg mooi. Na alles geluisterd te hebben, was er echt zo’n veelzeggend verstild moment. Heel mooi. Maar ook eng. Gerna, de therapeute, vroeg of ik nu zo nog even een paar minuten wilde zitten en genieten van het moment? Maar ik zei “nee!” Ik rende naar het drumstel en ging nog effe voor de laatste keer tekeer, en de groepsleden gingen staan en dansten op het ritme! En toen nam ik afscheid van Gerna met drie zoenen, want ook aan haar was ik behoorlijk gehecht geraakt.

Anke gaf me in de laatste groepssessie een steentje, dat ze op haar vakantie op het strand had gevonden. Ze noemde het ‘de steen der wijzen’. De steen had twee verschillende kanten en ze had daar een beschrijving bij. De ene kant van de steen was heel gaaf, en onaangetast en symboliseerde, zo zei ze, het feit dat ik me niet liet raken in het contact met anderen. Dat was vóór ik de therapie daar begon. De andere kant van de steen was ruw en aangetast en symboliseerde dat ik me nu, na de therapie, wél liet raken in het contact met anderen. Ik heb deze steen nog lang bij me gedragen in m’n portemonnee. Ik moest me, vooral in de vervolgtherapie die op het programma stond, laten raken, want dat was goed voor de verdere ontwikkeling. En ik heb hier vaak aan teruggedacht. Ik vond het een ontzettend lief aandenken. Mijn groepsgenoten maakten nog een foto van mij, samen met Desmond en Anke. Ik voelde dat Anke trots naar me keek, maar ik durfde niet terug te kijken, van zo dichtbij. Na de therapie ging ik op m’n kamer afscheidskaarten schrijven voor iedereen en voor een aantal therapeuten. Plots werd er op de deur geklopt, en daar stonden Anke en Desmond. Anke vertelde dat ze er morgen, de dag van m’n afscheid, niet zou zijn, dus ze wilde nu afscheid nemen. Ik vroeg of ze nog even kon wachten, dan kon ik nog een kaartje schrijven. Ik schreef snel een tekst waarin ik vertelde hoe veel angst ik voor haar had aan het begin van m’n therapie, en hoe vrij ik me nu voelde, en dat dat echt een wereld van verschil was, en dat ik haar dan ook erg dankbaar was. Ik ging naar haar kamer, en gaf haar de kaart. Ze was er blij mee, we praten nog even, en ze kreeg drie zoenen van me. Het was een mooi afscheid.

Die avond hadden m’n groep en ik ons eigen feestje! We aten apart van de rest, en zo konden we uitgebreid afscheid nemen. Ik kreeg een kadootje van de groep: vier gekleurde t-shirts. Want ik had altijd zo’n saai wit t-shirt aan omdat ik me altijd iemand anders voelde als ik andere kleding aantrok. Ze hoopten dat ik nu wat minder bewust zou zijn, zodat ik ook eens iets anders aan kon doen. En dat deed ik. De volgende dag, de dag waarop ik afscheid nam, had ik een felgroen t-shirt aan, en ik toonde deze nog maar eens goed aan Desmond, toen ik hem opzocht om afscheid te nemen. Hij gaf mij de verwijsbrief voor Eelco de Smet, ik zag voor het eerst m’n volledige diagnose en moest even slikken, maar ik herkende me er erg in. We praatten nog even, ik gaf hem m’n afscheidskaart en toen gaf ik hem een stevige hand!

De rest van de dag was erg bijzonder. Ik had van mijn groepsgenoten, die allen gekleed waren in een zwarte broek met een wit t-shirt een boekje gekregen in de vorm van zo’n zelfde zwarte broek en een wit t-shirt. In dit boekje stonden afscheidsteksten van ieder groepslid én foto’s, en een tekst met foto van m’n behandelaren Desmond en Anke, dat ze trots op me waren, en dat ik m’n ‘steen der wijzen’ bij me moest dragen. Ook kreeg ik een boekje met afscheidsteksten van sommigen van mijn kliniekgenoten, ook uit het andere woonhuis. Deze koester ik nog steeds, het is een prachtige afsluiting van een prachtige tijd. Ik werd die dag opgehaald door mijn vader, moeder, en oma, en dat voelde erg vertrouwd. Ik gaf iedereen die buiten stond om afscheid te nemen, een knuffel. En toen liep m’n groep met mij mee, de oprijlaan af, naar onze auto. Een laatste groepshug en veel gezoen, geknuffel en handen. En toen ben ik samen met mijn familie weggereden naar mijn woonplaats.

In afwachting van mijn vervolgtherapie zat ik nu zo’n vier weken thuis. En ik deed maar een paar dingen: laat opstaan, harde muziek luisteren en keihard meezingen. Ik was vaak kwaad, en vond alles wat mijn familie zei, onzin! Ik was voor hen niet leuk om mee samen te leven, maar het kwam ook wel erg dichtbij, zo thuis leven met m’n familieleden, voor wie ik zoveel haat voelde, hoewel ik diep van binnen ook veel van ze hield. Anke had in één van de laatste weken, toen ik vertelde dat ik vaak zo boos was op m’n familie, gezegd: “Doe het niet! Ze doen zo ontzettend hun best voor je!” Maar het was zo’n structuurloze leegte, toen ik ineens weer thuis zat, dat ik me erg opblies en weinig liefde kon tonen voor ze. In de kliniek was ik de laatste weken ook vaak kwaad, maar daar kón dat, voor m’n gevoel, thuis niet, en dat versterkte de angst en de woede…

deel dit hoofdstuk:

Spring naar
een andere pagina:

Deel 1: 1984-2017

Deel 1

1984—2017

Een kort overzicht van mijn jeugd, hoe mijn behandeling voor zware angst- en identiteitsproblematiek helemaal misgaat, en hoe ik deal met de rampzalige gevolgen.

Deel 2: 2018-2023

Deel 2

2018—2023

Hoe ik informatie ontdek over entiteiten die lichamen overnemen en hoe deze entiteiten uiteindelijk de aanval op mij en m’n omgeving openen.

Deel 3: diverse onderwerpen

Deel 3

div. onderwerpen

Hoe ik mijn ervaringen in therapie kan verklaren, welke andere dingen ik in m’n zoektocht naar waarheid ontdekt heb en mijn opinie over andere zaken.

Artikelen

Artikelen

2020—2024

Een deel van de artikelen die ik in de loop van de tijd heb geschreven. Sommige staan offline nu, maar zijn opnieuw verschenen in de drie delen van mijn verhaal.