Hoofdstuk

1.6

In dit hoofdstuk beschrijf ik gedetailleerd hoe ik na de klinische behandeling een deeltijdbehandeling deed, die helemaal misging.

De deeltijdbehandeling 2004-2005

De deeltijdbehandeling zou beginnen met een psychologisch onderzoek: verschillende gesprekken met therapeuten en psychiater van de deeltijd. Maar ongeveer een week voordat deze gesprekken zouden plaatsvinden, liep het thuis uit de hand. Ik ergerde me aan m’n moeder, en m’n vader verdedigde m’n moeder, door mij een agressieve reactie te geven, waardoor ik ontzettend kwaad werd op hem en er wederzijdse scheldpartijen ontstonden, waarop m’n moeder tegen mij zei: “Timeout, timeout”, waardoor ik het gevoel kreeg dat ik bestraft werd als een klein kind voor mijn boosheid, en m’n vader mij straffeloos alles maar kon flikken. Uiteindelijk heb ik lang gehuild. De slimmen onder u moeten bij de eerste zinnen van deze gebeurtenis misschien denken aan het stukje wat ik eerder schreef, over mijn seksuele fantasieën. Ik citeer mezelf: Steeds wanneer ik aan m’n vriendin dacht, seksueel, kwam een man om de hoek kijken in m’n hoofd, die me alle lust ontnam en me bang maakte. … Later blijkt dit model te staan voor wat ik mee heb gemaakt in de relatie met m’n ouders.’ De parallellen zijn natuurlijk treffend. Later kom ik hier nog op terug.

Eelco de Smet, die mij destijds had doorverwezen naar de kliniek, kon mij nog wel herinneren van het vorige jaar. Hij herinnerde vooral dat ik me constant zo verbeterde als ik iets fout zei. Hij vond dat ik erg veranderd was, en het voelde goed, dat iemand dat zag, want ik had daar tenslotte ook keihard aan gewerkt. Ik vertelde heel open over mijn therapie in de kliniek, dat ik het daar vooral had gehad over m’n zus en het trauma dat ik naar haar had opgelopen. Ook hadden we het over seks en liefde. Hij opperde dat dat voor mij misschien twee dezelfde dingen waren. Ik was het daar niet mee eens, maar later ben ik hier van teruggekomen. Ik zag het op dat moment inderdaad als twee dezelfde dingen. En wat ook ter sprake kwam, was dat ik veel seksuele fantasieën had over vrouwen (die hij SM-achtig vond), maar dat ik het intieme van seks maar vies vond. Het was een erg fijn gesprek, en ik voelde me erg gezien.

Ook was het de bedoeling dat ik voordat de therapie echt begon een kort levensverhaal ging schrijven, zodat de therapeuten iets van m’n geschiedenis wisten. In dit korte levensverhaal vertel ik over hoe ik als kind was, en welke ontwikkeling ik in de kliniek heb doorgemaakt. Aan het eind vertel ik dat het belangrijk voor me is dat ik onafhankelijk ben, de ander zie, en dat ik postieve en negatieve gevoelens in één persoon zie. En Eelco kon mij hier wel mee helpen. Ik had dus veel vertrouwen in de therapie. Ook had ik een gesprek met één van de sociotherapeuten, Karin, over mijn dagelijkse bezigheden. Ook bij haar had ik toen het gevoel dat ik erg gezien werd. Met de psychiater Lieve die daar aan de deeltijd was verbonden, had ik ook een gesprek. Wat me daar het meest van bijbleef, is dat zij vroeg of ik geslagen werd vroeger. Dit was even schrikken voor mij, want dat had in de kliniek nog nooit iemand zo direct aan me gevraagd. Ik antwoordde bevestigend, en op de vraag wie dat het meest deed, heb ik geantwoord dat ik dat niet zo wist. Ik vond het erg eng om hierover na te denken. Ook haar vertelde ik over m’n agressieve fantasieën, die me erg krachtig deden voelen, en waar ik ook erg trots op was. Sommige mensen vragen zich af, waarom ik trots was op agressieve fantasieën, “dat is toch niet iets om trots op te zijn”, maar voor mij was het totaal nieuw om deze gevoelens te voelen, die er nooit mochten zijn, en voor mij was het dus een grote stap in mijn ontwikkeling, want ieder mens heeft z’n agressie nodig, weliswaar bij de meesten in gecontroleerde vorm (maar dat wist ik toen nog niet), maar toch! Het zorgt ervoor dat je opgewassen bent tegen aanvallen, het is je verdediging. Het is je ‘eigen gevoel’, je ‘eigen kracht’, de passie in je lichaam, je kunt er op terugvallen als je je slecht voelt, en het zorgt er voor dat je overeind blijft als iemand je aanvalt. Het zorgt ervoor dat je opgewonden kunt worden over iets, of seksueel gezien. En we hebben natuurlijk eerder in mijn levensverhaal kunnen zien, wat er gebeurt als deze gevoelens er niet mogen zijn.

Als laatste had ik een systeemgesprek met m’n ouders en Tineke, een andere therapeute. Met in m’n achterhoofd de uit de hand gelopen gebeurtenis van een week eerder, zei ik: “Ik ben bang voor m’n vader, en hij is bang voor mij.” Tineke kwam op het onderwerp van ‘grenzen’. Of die er bij ons thuis waren geweest, en hoe mijn ouders het vonden om deze aan te geven naar mij. Mijn ouders antwoordden dat ze dat altijd moeilijk hadden gevonden. Ik brak in en zei: “Er waren zeker wel grenzen!” waarop Tineke zei: “Ja, dat snap ik dat jij dat zegt!” Ik kreeg toen het gevoel dat mijn ouders gezien werden als hulpeloze ouders, en ik als de knaap die de boel terroriseerde met z’n zogenaamd onbegrensde persoonlijkheid. Ik proefde geen enkel besef bij haar over welke therapie ik het afgelopen jaar in de kliniek had gevolgd, en met welke trauma(‘s) ik had afgerekend.

In de tijd die volgde zou ik steeds meer angst gaan voelen voor de therapeuten daar, die heel nep, onkundig en bekrompen op me overkwamen. Ik startte mijn therapie in de instroomgroep, die enkele weken duurde. Ik raakte gewend aan mijn therapiegenoten, en aan de therapeuten. Maar voor mijn gevoel zat iedereen veel dichter op elkaar, dan in de kliniek het geval was. Ik sprak in één van de eerste weken al uit naar de sociotherapeuten dat hun gedrag me angstig maakte. Ze waren namelijk heel controlerend, in tegenstelling tot de therapeuten in de kliniek. Ze bleven controlerend naar mij, en ook naar anderen, maar ik voelde me op zich wel gesteund, want ze wisten me gerust te stellen, ook al had ik geen idee wat er ging gebeuren.

Er zat wel een leuk meisje in de instroomgroep, en ik probeerde indruk op haar te maken. Hier was zij zich van bewust en ze liet wel eens doorschemeren, dat ze het wel opmerkte dat ik flirterig was. Dit voelde voor mij als een aanval, ook al bedoelde ze dat helemaal niet zo, maar ik had, mede door de controlerende houding van de therapeuten, het gevoel dat ze heel ontevreden over me was. Maar gelukkig werd ik gerustgesteld door Brenda, de psychomotore therapeut.

Ik stroomde na enkele weken door naar de heden&verleden groep, de groep die het beste geschikt was om aan je identiteit te werken, volgens Eelco. Wat me bijbleef van deze eerste periode was dat de therapeuten wel af en toe de richting aangaven, welke ik op zou moeten gaan. Miranda, de creatief therapeute vroeg zich af waarom ik zo vocht tegen m’n angst: “Waarom laat je het niet gewoon over je heen komen?!” Ze vertelde ook dat ik nu doorsloeg, en het de bedoeling was dat ik een middenweg ging bewandelen, maar wel met behoud van m’n kwaliteiten. Althans, dat is wat ik er nu, als ik er op terugkijk, van begrijp. Maar op dat moment dacht ik dat ze iets anders bedoelde en dat voelde als afwijzing. Maar ik stelde geen vragen want ik bleef toch wel overeind. Ik zou me de komende tijd nog veel meer afgewezen voelen. Eén keer moesten wij bij psychomotorische therapie een plek uitzoeken in de zaal en was ik bovenop een kast gaan zitten, met wat kussens om me heen. Toen vroeg een groepsgenoot of ze een kussen van me mocht, waarop ik ‘nee’ zei. Toen kreeg ik een opmerking van de therapeute dat ik niet aardig was (móet dat dan?) en dat ik expres een hoge plek had uitgezocht om me veilig te voelen (logisch, als ik me nog niet op m’n gemak voel). Als dit in de kliniek was gebeurd, dan had ik een compliment gekregen dat ik prima bij mezelf was gebleven door de kussens niet af te geven en een veilige plek te zoeken, maar blijkbaar mocht je je hier niet veilig voelen en moest je altijd aardig doen, dit was tenminste m’n interpretatie. Als ik gebeurtenissen als deze in de sociotherapie besprak, en zei dat ik me miskend voelde, dan werd er gezegd: “Ik denk niet dat je je miskend voelt, ik denk dat het gewoon confronterend is wat wij zeggen,” waarop ik mij vervolgens weer miskend voelde. Ik probeerde alle angst, die aardig opliep, maar over me heen te laten komen.

In de eerste evaluatie beschrijf ik dat ik veel geconfronteerd ben, en dat ik ontzettend bang ben geweest om boos te zijn. Ik beschrijf hoe ik me klem heb voelen zitten tussen m’n zus en broer. En ik beschrijf dat ik m’n spanningen er thuis nauwelijks nog destructief uitgooi, en dat ik keihard bezig ben om activiteiten op te bouwen. En ik vertel dat ik ‘controle’ niet langer als een fout iets zie (maar dat was voornamelijk om het controlerende gedrag van de therapeuten goed te praten). Eelco beschrijft dat mijn gedrag samen te vatten is in een symbolische medaille met twee kanten: ik kan mensen aan de ene kant ontzettend idealiseren, en aan de andere kant kan ik ze flink devalueren (niet op waarde schatten). En dat herkende ik wel. Ook krijg ik te horen dat ik vooral ondeugend moet gaan zijn de komende periode en dat klinkt me als muziek in de oren. Alleen zou dat me weinig gaan lukken…

Wat me van de tweede periode bij is gebleven is dat er een enorme confrontatie was. Eelco confronteerde mij met het feit dat ik me obsessief op activiteiten aan het storten was en dat ik daarbij over m’n grenzen ging, waarop ik in één klap van alles doen naar niks doen ging. Ik was bang niet te voldoen, en stopte dus met de activiteiten, ik werd weer passief, ondanks pogingen van een sociotherapeute om me weer actief te krijgen: “Maar je gaat er je zo trots van voelen!! Doe het toch!” Maar voor mij zat er niks tussen alles en niks, zo zat ik nu eenmaal in elkaar. Bovendien kon ik op dat moment alleen nog maar huilen, waarop Eelco mij op het hart drukte, dat mijn grenzen serieus zouden worden genomen. Ik bracht in de groepssessies in dat ik erg bang was voor Eelco. Ik deed inbrengen over identiteit en spontaniteit en vertelde dat als ik boos op m’n moeder was en dat ik, als m’n vader hier iets van zei, alles vervolgens naar m’n vader richtte! De tijd die volgde, ontdekte ik nog meer over hoe ik in elkaar zat.

Na de therapie liep ik regelmatig naar het centrum van de stad, om in het café van V&D wat te gaan drinken. Dit was altijd wel fijn. Op een keer zat er een mevrouw met een tweeling een tafeltje van mij vandaan. We raakten aan de praat. Op een gegeven moment vroeg ze me wat ik deed in het dagelijks leven en ik vertelde haar over m’n therapieën. Ik vertelde dat ik ook tweeling was. En ze was erg aardig. Op een gegeven moment wilde ik wat verder vertellen, en ik vertelde dat bij mij het tweeling-zijn voor een trauma had gezorgd. En wat ze toen antwoordde, daar schrok ik van, en zette me aan het denken. Ze zei: “Maar dan zijn je ouders misschien in de fout gegaan.” Dit was ongeveer het ergste wat je tegen mij kon zeggen. Want zeggen dat iemand iets fout heeft gedaan, was erger dan iemand ontzettend haten, in mijn beleving. Ik haatte op dat moment m’n ouders, maar ik hield me voor dat ze niet meer fouten hadden gemaakt dan andere ouders. Dat was tenslotte wat Anke van Brunssum zei in het systeemgesprek met m’n familie en mij. Bovendien had ik in de kliniek therapie van Gerna, de muziektherapeute, geleerd om niet te praten in termen van ‘jij hebt dit fout gedaan’ en ‘jij hebt schuld hieraan’ maar beter in termen als: “hoe was dit voor jou?!” En “zó was dit voor mij!”. Deze gebeurtenis in het café was voor mij eigenlijk de opstap om helder naar m’n ouders te kijken (ondanks alle haat), en te verwoorden wat ik vond dat ze fout hadden gedaan, en geloof mij: dat beeld kwam niet overeen met wat Anke en Desmond al die tijd hadden gedacht over mijn familie, en wat haar deed besluiten om mij door te sturen naar de deeltijd. Op een avond, was ik weer boos op m’n ouders en toen heb ik het verwoord naar hen; m’n broer was er ook bij. Ik vertelde dat ik boos was dat m’n vader altijd erg agressief reageerde als ik boos was, en ik was boos op m’n moeder omdat ze hier altijd bij stond te kijken en niet ingreep als mijn vader zichzelf te buiten ging. Dit was ontzettend moedig van mij, maar ik kreeg niet de gewenste reactie, en mijn broer nam het zelfs op voor m’n ouders. In therapie heb ik er niet over gesproken, omdat ik de afgelopen tijd niet de indruk had gekregen dat het beloond werd in deze therapie, als je iets negatiefs zei over je ouders. Ik was tenslotte die knaap die zo boos kon worden, en ik moest me inhouden en niks negatiefs zeggen. Had ik toen maar verteld wat ik wist, maar ik kon het gewoon niet, de druk van de groep en de therapeuten was voor mijn gevoel gewoon te groot, waarop ik het weer wegstopte en vergat.

De hele tweede periode liepen m’n agressieve fantasieën op, vooral naar Eelco, maar daar werd zo weinig aandacht aan geschonken dat het steeds verder opliep. Ik was erg achterdochtig. Ik kon het daar niet kwijt, want dit deel van me werd totaal genegeerd, en dit zorgde er voor dat m’n hoofd bij m’n tweede evaluatie bijna ontplofte. Aan de buitenkant gedroeg ik me echter netjes. En net op dit moment vertelde Eelco mij dat ik zo graag écht contact wil voelen, en m’n agressieve fantasieën dit contact kapot maken. Ik ging verbaasd naar huis, dit had ik nog niet eerder gehoord, en eer ik thuis was begon er iets raars te gebeuren in mij. Ik voelde mezelf verslappen… In de plaats van de fantasieën, kwam Eelco in m’n hoofd die ik steeds maar weer hoorde zeggen: “je agressieve fantasieën maken intiem contact kapot!” En intiem contact was nu juist mijn grootste wens op dat moment. M’n agressie begon te zakken, ik voelde dat de enorm opgelopen krachten langzaam naar beneden trokken in m’n lichaam. Ik probeerde er tegen te vechten, maar het lukte gewoon niet, want Eelco was dáár, in m’n hoofd. Ik vond het vreselijk. Ik ging me steeds zwakker voelen en voelde m’n seksuele identiteit veranderen, tegen m’n zin. Want in mijn agressie kon ik me met mannen identificeren, maar nu ik m’n agressie klaarblijkelijk aan het loslaten was, uit overleving, leek het wel alsof ik me steeds vrouwelijker ging voelen. Ik was totaal in de war en deed veel inbrengen over m’n seksualiteit en hoe mijn ouders thuis op mij reageerden als ik boos was. Ook vertelde ik dat mijn vader agressief naar mij kon worden, waarop Eelco zoiets zei als: “Hij was onhandig!” Ik was op dat moment ook bang dat m’n voor mij ontzettend waardevolle vermogen om opgewonden te raken van vrouwen steeds verder zou verdwijnen door de therapie, waarop Eelco zei: “Vrouwen kunnen ook heel boos worden hoor!” waarop ik het gevoel had dat ik nergens meer veilig was en nog verwarder werd. Ik had totaal niet meer het gevoel dat ik enige controle had over anderen, de angst liep op, en de dwang kwam langzaam terug. Zou ik me net zo gaan voelen, als vóór dat ik met de therapieën begon…? Ik schrok hier zó van, dat ik al m’n vechtlust in m’n lichaam bij elkaar schraapte en keihard naar boven probeerde te duwen. Ik blies me vreselijk op, maar het lukte niet om agressief te fantaseren. Ik werd razend!! En voelde het jagen, nu dus niet in mijn hoofd, maar door heel m’n lichaam. Maar wist totaal niet wat hier mee te doen. M’n hoofd werd volledig gevuld met agressie, maar het was niet de gebruikelijke grenzeloze razernij, nee, het was gecontroleerde agressie. En toen zeiden de therapeuten op de therapie ineens: “Nu mag je boos zijn!!’. Toen werd ik van binnen nóg razender, want ze hadden me volledig besodemieterd, door mijn boosheid in de afgelopen periode totaal te negeren en totaal niet te bevestigen. Als ik nu m’n boosheid zou uiten, zou ik beoordeeld worden door de therapeuten of ik het goed deed, dacht ik!! Ik zou een reactie kunnen krijgen, en daar was ik nu juist zo bang voor. Want het zou toch geen effect hebben, ze zouden me toch niet serieus nemen, want het voelde alsof ZIJ mij bestuurden, alsof ze met me speelden, als roofdieren met hun prooi. Ik voelde me een figuurlijke speelbal!! Het hoefde voor mij niet meer en hield alles binnen. Eelco zei op dat moment dat ik gevaarlijk was! Verschillende keren drong hij aan om te delen wat ik voelde, maar ik vertikte het.

Maar hoe langer ik m’n boosheid binnenhield en hoe meer er in therapie gebeurde, hoe meer rare gevoelens ik begon te krijgen. Het was toen zomer 2005, en m’n zus had de tent opgezet in de tuin, om daar in te gaan slapen, voor de lol. Ik zou dan voor de gezelligheid ook in de tent slapen. Het was eens wat anders dan saai in je bed liggen. En onder andere die avond had ik waanachtige ideeën. Ik had weer de waan alsof ik een vrouwenlichaam had, heel overweldigend, en ik was er van overtuigd dat ik die sekseveranderende operatie dan maar moest ondergaan, dan zou ik me vast beter gaan voelen. Het wond me zelfs op als ik daar aan dacht. En toen ik dit inbracht in de therapie, moest ik weer veel huilen en Eelco zei dat ik bijna psychotisch werd, maar blijkbaar had hij nog goede hoop dat ik me daar wel uitvocht. Ik had versmeltingsangsten (alsof ik samensmolt met sommige van mijn ‘interne objecten’, die ik eerder nog zo op afstand wilde houden met m’n razernij), en hij zei ook dat hij duidelijk het verschil wou aangeven tussen Lauren en mij, dat we twee verschillende personen waren, en dat ik niet met haar in de tent had moeten slapen. Alsof het verdomme aan mij lag dat ik die angsten had! Bovendien was het voor mijn gevoel niet m’n zus waar ik mee samensmolt in m’n hoofd, maar m’n moeder! Ik moest voor m’n gevoel zo zijn als zij, van de therapeuten. Ook had ik homoseksuele gevoelens die ik niet wilde, want tegelijkertijd vond ik mannen helemaal niet interessant. Voor mijn gevoel moest ik van die therapeuten homo zijn, en vrouwelijk. Ik probeerde nog steeds op de therapie te vertrouwen: als ik door zou gaan, zou het vanzelf beter worden, want stoppen was geen optie: dan zou ik namelijk iedereen over me heen krijgen dat het niet verstandig was. Ik beschreef in m’n derde evaluatie heel aangepast wat er allemaal gebeurde, en ik schreef over wat ik dacht dat Eelco wilde horen: dat ik die vrouwelijke en homoseksuele gevoelens steeds beter kan toelaten (hoewel ik het niet wilde, en het voelde alsof de therapeuten hier verantwoordelijk voor waren). Maar ik beschreef ook dat ik me erg slecht voelde en dat ik veel last had van angst en dwang. Maar steun kreeg ik totaal niet voor m’n gevoel. Ik voelde me zó waardeloos en het enige wat Eelco de Smet zei, was: “De dwang is wel toegenomen, maar dat zijn onvolwassen mechanismen!” Ook zei hij: “Het is de bedoeling dat je veel gaat doen, anders zit je hier volgend jaar nog!” Ik voelde me misbruikt en ik durfde het niet te zeggen, zó ontzettend machtig voelden die therapeuten. “Je maakt ons wel erg machtig!” zeiden ze wel eens, maar daar kon ik niks aan doen, dat zat gewoon in m’n ‘blauwdruk’, m’n systeem. Ik voelde dat ze me probeerden te pushen om mijn boosheid te uiten. Eelco zei: “Je bent nu niet meer bang om gecontroleerd te worden!” Met andere woorden: wat let je nog om je boosheid te uiten… Enerzijds keek ik nu ontzettend op ze neer, anderzijds had ik nog steeds hoop. Dus ik ging door. Ik liep echt over van boosheid, maar stond ook ontzettend in contact met de reactie die daar iedere keer op volgde. Hierdoor beschreef ik op een gegeven moment in de groepssessie dat mijn vader me vroeger herhaaldelijk in m’n gezicht sloeg en woest door elkaar schudde als ik boos was. Dit was ontzettend moedig, maar het enige wat Eelco zei, was: “Is het wel eens gebeurd?” waarop ik dacht dat hij dacht dat ik aan de therapie wilde ontsnappen, door dat te zeggen. De druk was voor mijn gevoel zo groot, dat ik m’n eigen gevoel verloor, en me enkel nog maar destructief kon uiten naar de therapeuten, of heel aangepast. En dat lieve aangepaste gedrag werd iedere keer erg beloond en gezien, maar het voelde niet alsof ík dat was. Zo herinnerde ik me dat ik me in die tijd daar soms vanzelf alles voelde doen, op de automatische piloot. En ondertussen voelde ik me vervreemd van wat ik zei en deed, een soort depersonalisatie. Ik voelde zoveel haat, maar kon daar niet naar luisteren, want dan zou ik het niet overleven voor mijn gevoel. Ik was verscheurd!! Mijn persoonlijkheid splitste in tweeën. En iedere keer dat ik m’n boosheid naar buiten probeerde te brengen, was het altijd op een onhandige manier, en werd ik voor mijn gevoel wéér gecontroleerd, waarop ik veel moest huilen (“dat huilen zal nog wel een tijd blijven”, zei Eelco eens), waardoor dat stukje kracht voor altijd verdween uit m’n hoofd. En dat controleren (of manipuleren) ging erg slim: ik kreeg steeds opnieuw van Eelco te horen dat ik niets liever wilde dan intiem contact en moest ik denken aan het moment dat ik hem sprak bij de tweede evaluatie, dat hij vertelde dat mijn agressieve fantasieën intiem contact kapot maakten. Dan moest ik veel huilen, want ik had juist zo’n behoefte aan intiem contact, en dat zorgde ervoor dat ik weer verder gecontroleerd werd. Eelco interpreteerde m’n verdriet dan alsof ik rouwde om wat er niet was geweest in mijn gezin, maar in mijn hoofd speelde zich een heel ander verhaal af: Ik huilde omdat ik me wéér kleingemaakt voelde!! Maar ik had niet de kracht om dit te uiten.

Op een keer dacht ik terug aan wat Anke eens had gezegd. Iemand in de kliniek was erg boos geweest. En Anke begreep dat goed, en zag dat in perspectief. Ze zei (ongeveer): “Soms testen beschadigde mensen of ze hun gevoelens nog mogen uiten in contact met de therapeuten!” Toen Eelco in die roerige tijd eens vroeg waarom ik boos was geweest, zei ik: “Het was als een soort test!” Eelco had hier totaal geen begrip voor, en hij kwam weer met het gebruikelijke zinnetje dat ik zo graag intiem contact wilde.

Op een gegeven moment was ik zo radeloos en destructief, dat zelfs mijn therapiegenoten zich tegen me keerden, waarop ik weer veel moest huilen. Op een gegeven moment was ik volledig monddood gemaakt. Ik had totaal geen verdediging meer en kreeg iedereen over me heen, loyaal naar de therapeut ze allemaal waren. Ik voelde me vanaf dat moment totaal alleen. Dood. Kapot. Vervreemd. Ik liep naar het busstation op de automatische piloot, zonder dat het leek alsof ík het was die aan het lopen was. Ik voelde dat dit helemaal mis ging. Ik zat in de bus, en ik herkende de plaatsen waar ik doorheen ging niet meer. Ik wíst verstandelijk wel waar ik was, maar het gevoel van herkenning was totaal weg. Totale derealisatie. Ook had ik geen enkele gevoelsmatige herinnering meer aan vroeger, alles was weg. Thuis was het eerste wat ik deed, m’n moeder omhelzen en steun zoeken. En ze steunde me zoals ze altijd zo goed kon! Maar ik werd knettergek. Ik dacht dat ik dood ging. Ik dacht: ik moet terug naar de kliniek! Dit kan niet! Ik dacht plots aan Dick, een therapiegenoot in de kliniek, die psychotisch was geweest, en uiteindelijk in de kliniek was beland. Zijn therapie werd abrupt stopgezet, toen ik er nog volop mee bezig was. Hij zou een verdedigingsmechanisme hebben, waardoor ze z’n agressie niet meer omhoog konden krijgen. En daardoor zou hij de rest van z’n leven heel gestructureerd moeten leven, om achteruitgang te voorkomen. Ik weet nog goed dat hij vertelde als een kasplantje verder te moeten gaan leven, de rest van z’n leven. Dit was vreselijk. En ik was er van overtuigd dat dit nu ook voor mij gold! Dat voerde de angst nog verder op! En het was niet te houden!

De volgende dag moest ik weer terug naar de therapie maar ik was panisch om terug te keren. Mijn moeder reed mij met de auto naar de deeltijdlocatie, en we gingen samen naar binnen. Ik kwam binnen en wilde de baliemedewerkster vragen of Eelco naar beneden kon komen, maar barstte meteen in tranen uit. Eelco kwam, en we hadden een gesprek. Ik vertelde hem dat ik zó ontzettend angstig was en me zo alleen voelde. Hij zei: “Goed dat je dit aangeeft.” Zo’n irritante therapieoneliner, waarop ik zei dat hij echt de boom in kon! Hij vulde me in m’n verhaal af en toe aan met: “De agressie zit ‘er’in!” – waar hij mee bedoelde dat de agressie in m’n systeem zat, en dat ik die nu volledig over me heen liet komen – en: “Je bent vervreemd van contact.” Hij vroeg of ik een time-out wilde en ik ging daar op in. Ik zou een paar dagen thuis blijven. Deze paar dagen thuis heb ik voornamelijk met doses Oxazepam doorgebracht, veel slaap, maar vooral ook bezig blijven, want dat was het laatste zinloze handvat wat ik had gekregen van de therapeuten, en waar ik dan ook weer erg m’n best voor deed om aan te voldoen. Ik ging me er niet beter van voelen.

Ik voelde me afgrijselijk: ontzettend somber, angstig, kwaad en wanhopig, maar wilde er niet aan geloven dat de therapeuten me zó, in deze toestand, zouden laten gaan. Als ik door zou gaan met de therapie, dan zou het vanzelf beter worden, drukte ik mezelf weer op het hart. Ik was niet te stoppen! Ik belde dan ook na een paar dagen weer op, om af te spreken wanneer ik weer kon beginnen. Eelco vertelde me dat hij dat in een persoonlijk gesprek wou bespreken en dat ik m’n ouders mocht meenemen. Op het gesprek vertelde hij dat hij het geen goed idee vond dat ik verder ging met therapie. Hij zei dat ze in de therapie veel druk op me zetten/hadden gezet, en dat ik een kwetsbaarheid had, waardoor het beter was om te stoppen, en afscheid te nemen. Ik dacht: door wie is die kwetsbaarheid ontstaan? Door jou!! Wie heeft die kwetsbaarheid blootgelegd: Jij!! Gore klootzak! Maar ik was weer heel aangepast. Ik voelde me aan de kant gezet, alsof ik gefaald had in de therapie. Alsof twee jaar intensieve therapie voor niks waren geweest. Ik vertelde dat ik me nu slechter voelde dan vóórdat ik met alle therapieën begon, waarop Eelco mij verzekerde dat ik er niet slechter aan toe was. Ik was tenslotte niet dwangmatig meer, maar eerlijk gezegd durfde ik dat gewoon niet meer, omdat hij had gezegd dat dat onvolwassen is. En wat durfde ik nog wel? Niks eigenlijk. Ik was verworden tot een patiëntje voor het leven.

In één van de laatste gesprekken met Lieve Deruyter, de psychiater, vertelde ze dat ik nooit echt m’n boosheid mocht uiten thuis en dat ik wél boos mocht zijn, ook al had ik nu helemaal het gevoel van niet. En ze verzekerde me dat het proces wat ik het afgelopen jaar had doorlopen, niet onomkeerbaar was. En toen keek ik totaal op haar neer, want ik dacht aan Dick, het kasplantje, en wist dat Lieve geen gelijk had.

Sinds dat ik in het in het reguliere ziekenhuis gediagnosticeerd was (2003) waren mijn antidepressiva flink verhoogd. Na de klinische therapie in het psychiatrisch ziekenhuis, toen ik me zo goed voelde, had ik ze zelfs gedeeltelijk afgebouwd, maar in de laatste periodes in de deeltijdtherapie, toen ik het zo moeilijk had, waren ze weer verhoogd, verdubbeld zelfs, “gewoon als steuntje in de rug! Dus niet als achteruitgang” verzekerden Lieve en Eelco me. Maar toen deze bijna maximale dosis onvoldoende hielp tegen de angst, kreeg ik ook voor het eerst van m’n leven een antipsychoticum, die steeds verder verhoogd werd tot een tamelijk hoge dosis, “gewoon als steuntje in de rug! Niet als achteruitgang!” maar de verwachte vooruitgang die er voor zou zorgen, dat ik m’n medicijnen niet meer nodig zou hebben, bleef uit en is tot op heden uitgebleven. Ik was té ver beschadigd.

Het ergste is dat het voor mij een puzzel was wat er nu eigenlijk gebeurd was, en wat voor aandeel de therapeuten daar in hadden. Ze gedroegen zich bij het afscheid nog net zo onfeilbaar als anders, alsof er niks aan de hand was. Dat was vreselijk. Ze gingen daar gewoon door met hun maniertjes en techniekjes, en ze lieten mij in deze toestand gaan, zonder kritisch naar zichzelf te kijken, en hun eigen fouten toe te geven, alhoewel Eelco wel zei dat het hun verantwoordelijkheid was, maar wat dat dan precies inhield, wist ik niet. Ik heb allemaal zelf uit moeten zoeken, wat er mis is gegaan, waar de fouten zijn gemaakt, hóe het psychologisch allemaal werkt enzovoort. Dat is keihard! Ze hadden onterecht zoveel vertrouwen gehad in hun therapie en er kwam niks van terecht. Ze verzekerden me op een gegeven moment in de deeltijdtherapie, toen ik niet meer agressief kon fantaseren, dat ik er mocht zijn zoals ik écht was, maar met dat gevoel ging ik niet naar huis. Ik voelde de voorwaardelijke liefde, die ik vroeger binnen mijn gezin had ervaren, en die nu, met dit gebeuren, opnieuw keihard binnenkwam. Want ik was niet zoals zij dachten dat ik was: ik was zoals ik uit de kliniek kwam, dát was de echte Jesse, tóen stond ik nog overeind. Toen had ik de extra ruimte in m’n hoofd die ik altijd zo nodig had, om mijn grote angst (voor reëel gevaar!) hanteerbaar te houden. Dit was niet te verdragen. En ik was woest, maar hield dit allemaal binnen. Door veel druk op mij te zetten, me niet te bevestigen, en mijn grenzen uit te dagen, hoopten de therapeuten dat ik mijn ontzettende boosheid naar buiten zou brengen, m’n grenzen zou verdedigen, zodat ik zelfvertrouwen zou krijgen, en vervolgens m’n boosheid kon loslaten en m’n grenzen kon verleggen! En op het eerste gezicht dachten ze ook dat dat gebeurde bij mij. Maar dat was niet wat er zich in m’n hoofd afspeelde, dat heb ik al duidelijk gemaakt. De therapie had een heel andere uitwerking dan wat de bedoeling was geweest. Als hun inschattingen juist waren geweest, en ik geen ernstig trauma had naar m’n ouders, dan was ik na deze therapie diagnosevrij geweest. Helaas liep het anders voor mij, en werd ik volledig in contact gebracht met een ernstig trauma, waar je eigenlijk alleen maar van kan wegvluchten of tegen kan vechten als je overeind wil blijven. En juist die ‘vlucht- en vechtmanieren’ (zwart-witdenken (splitsen), agressieve fantasieën, uit contact gaan), werden van me afgenomen. En toen ze zagen wat dat voor uitwerking had, gaven ze toch ook wel toe dat vluchten wel gerechtvaardigd was. Maar toen kón ik niet meer vluchten: het kwaad was al geschied. Nu weet ik dan ook dat Anke en Desmond, de therapeuten uit de kliniek, me niet hadden door moeten sturen. Er stond té veel op het spel. Blijkbaar waren ze bereid het risico te nemen, en had ik hen misschien onbewust erg misleid. Want ze hebben tenslotte verschillende keren dit onderwerp opgegooid: de keer dat ik na de therapie, op verschillende momenten aan Desmond’s deur had geklopt, omdat ik er persoonlijk met hem over wou praten. En de keer dat Anke mij vroeg over waar ik precies bang voor was, toen ik m’n boosheid vasthield. Het is de functie van een therapeut om zijn of haar patiënten te confronteren met het opgelopen trauma, en om deze bij de patiënt te laten doordringen in zijn verstand. Dat is bij het trauma naar m’n zus goed gebeurd, maar bij het trauma naar m’n vader niet. Ik heb uit grote angst en schaamte onbewust ook vermeden om daar over te praten. Ik ontkende dát deel van mezelf. Soms voel ik me daar erg schuldig over, maar geloof mij: het is onverteerbaar om met een schuldgevoel te kijken naar wat voor schade dit alles heeft aangericht, dus ik probeer hier niet naar te luisteren…

deel dit hoofdstuk:

Spring naar
een andere pagina:

Deel 1: 1984-2017

Deel 1

1984—2017

Een kort overzicht van mijn jeugd, hoe mijn behandeling voor zware angst- en identiteitsproblematiek helemaal misgaat, en hoe ik deal met de rampzalige gevolgen.

Deel 2: 2018-2023

Deel 2

2018—2023

Hoe ik informatie ontdek over entiteiten die lichamen overnemen en hoe deze entiteiten uiteindelijk de aanval op mij en m’n omgeving openen.

Deel 3: diverse onderwerpen

Deel 3

div. onderwerpen

Hoe ik mijn ervaringen in therapie kan verklaren, welke andere dingen ik in m’n zoektocht naar waarheid ontdekt heb en mijn opinie over andere zaken.

Artikelen

Artikelen

2020—2024

Een deel van de artikelen die ik in de loop van de tijd heb geschreven. Sommige staan offline nu, maar zijn opnieuw verschenen in de drie delen van mijn verhaal.